De schutterij (MW)


Het was klam, zoals altijd. Monnie had het hoogste woord. Sjiel kende dat inmiddels wel van hem. Hij stond zelf in een hoek bij het biljart ongemakkelijk aan een pint te nippen.

‘Ze kunnen me rug op, de klabakkers,’ hoorde hij Monnie brullen tegen niemand in het algemeen. ‘Ze moeten niet denken dat ik hun loopjochie ben, goddomme nee.’ Monnie dronk stevig door. Hij droogde zijn lippen met zijn mouw. ‘He,’ riep hij opeens naar Sjiel. Sjiel keek om zich heen, alsof hij hoopte dat Monnie het tegen iemand anders had. ‘Nee slome, jij daar, kom eens even hier.’

Sjiel lachte schaapachtig en liep op Monnie af. Deze schoof een kruk erbij en klopte er stevig op. ‘Ga zitten.’ Hij zette een nieuw glas bier voor Sjiels neus. ‘Dank je,’ zei Sjiel zacht.

‘Bedank de club maar,’ zei Monnie luid, ‘die papenzoontjes.’ Sjiel knikte, maar begreep niet waar Monnie het over had. ‘Doe dit, doe dat, is het altijd, maar ze kunnen m’n rug op. Ik ga mooi niet als een lulletje dat zilver voor ze halen.’

‘Welk zilver,’ vroeg Sjiel. Om een of andere reden was zijn aandacht getrokken.

Monnie keek hem indringend aan. ‘Het koningszilver natuurlijk. Morgen vangt het spektakel weer aan. Begrijp me niet verkeerd, het is een hele eer om het zilver te mogen brengen, maar het is mooi wel steeds dezelfde die de eer te beurt valt. Beetje verdacht vind je niet?’

‘Ja, ja, beetje verdacht,’ stemde Sjiel in. Hij begreep niet waarom Monnie zo opgewonden was.

Monnie zweeg een tijdje en staarde in zijn glas. ‘Weet je wat,’ zei hij tenslotte.

Sjiel wachtte op wat er verder ging komen. ‘Weet je wat, ging Monnie verder, ‘eigenlijk zou jij dat zilver moeten halen.’

‘Waarom zou ik dat doen?’ vroeg Sjiel. De kant die het gesprek opging beviel hem weinig.

‘Omdat jij nog een jonkie bent,’ zei Monnie, ‘ze vragen mij steeds omdat ze me kennen, maar ik ben goddomme geen jonkie meer. Ze moeten een ander een kans geven.’ Hij klopte Sjiel op zijn schouder. ‘Dat is het, je moet het zien als een kans.’

Heb ik een keus, dacht Sjiel. Hij kon zich niet herinneren ooit tegen Monnie opgekund te hebben.

Monnie greep in zijn broekzak en haalde een papiertje tevoorschijn. ‘Hier,’ zei hij stellig, ‘kantoor Hoofdweg.’

 

Sjiel stond ongemakkelijk in de hal van het bankkantoor.

‘U mag het zeggen,’ zei de vrouw achter de balie streng. Hij deed een stap naar voren en probeerde rechtop te gaan staan. ‘Ik kom voor Sint Hubertus.’

De vrouw keek hem aan over de rand van haar bril. ‘En wat kom jij voor Sint Hubertus doen, jong?’ Ze leunde iets voorover om hem beter te kunnen bekijken. Waarom doe ik dit, dacht Sjiel wanhopig, ik krijg hem nog wel. ‘Het zilver,’ antwoorde hij. ‘Het zilver?’ herhaalde de vrouw. ‘Ja, het koningszilver.’

De vrouw leunde weer terug. ‘En wat wilde u met het koningszilver beginnen, jong.’

Zat ze hem nu uit te dagen? ‘Ophalen?’ zei Sjiel onzeker.

‘Ach zo, en heeft u een reçuutje voor mij dan?’ De vrouw glimlachte vertederd naar hem.

Sjiel groef in zijn zakken en haalde het verfrommelde bonnetje tevoorschijn. ‘Alstublieft,’ en hij legde het op de balie. De vrouw hield het bewijsje tussen duim en wijsvinger vast en bekeek het aandachtig. ‘Ach zo,’ zei ze opnieuw, ‘moment.’ Ze liep naar achteren. Sjiel keek om zich heen. Sinds de komst van de pinautomaten kwam er bijna nooit meer iemand in het bankkantoor. Het leek of de regionale bank uit piëteit met de medewerkers dit kantoor maar open hield. Als een soort museum voor de werkgelegenheid. Sjiel liep naar de hoek en ging zitten in een fauteuil bij het raam. Het viel allemaal wel mee. Hij zou het koningszilver gewoon in een plastic tas doen. Dan viel het niet zo op dat hij met zo’n bulk geld over straat liep. En dan zou hij terug gaan naar het Hijgend Hert en de tas aan Monnie geven. Klaar, niets aan de hand, lullen we niet meer over.

‘Weet u het zeker?’ De vrouw was teruggekomen.

‘Pardon?’ Sjiel stond op en liep terug naar de balie, ‘wat weet ik zeker?’

‘Dat u iets komt ophalen?’ antwoordde de vrouw, ‘de kluis van dit reçu is leeg.

Sjiel keek haar gespannen aan. Hoezo leeg? Wat stond ze met hem uit te halen?

‘Het koningszilver?’ zei hij.

De vrouw knikte en ging weer op haar plaats zitten. ‘Niet in deze kluis jong. Gaat u maar terug naar uw vereniging om het juiste reçu te halen.’ Ze pakte een pen en begon de formulieren verder in te vullen waarin ze was onderbroken door de binnenkomst van Sjiel. Hij mompelde een groet en liep het kantoor uit. Voor de bank bleef hij vertwijfeld staan. Dit kon alleen maar betekenen dat hij zich te pakken had laten nemen door Monnie, de lul. Hij stak zijn handen in zijn zakken en stak over. Eerst maar terug naar het Hijgend Hert.

 

In het café was er nog weinig veranderd, behalve de verplaatsing van vele liters bier van de tap naar Monnies maag. Toen Sjiel binnenkwam, draaide zijn dronken vriend zich meteen om en hief zijn armen in de lucht. ‘Sjiel!’ schreeuwde hij, ‘wat ben ik blij … kom hier … dan drinken we er nog een.’ Hij leunde voorover op de bar en stak zijn hand in de lucht. ‘Bier! Voor mij en mijn dappere vriend.’ Sjiel ging naast hem op de kruk zitten. ‘Monnie,’ zei hij, ‘waar is het bonnetje?’

Monnie draaide zich sloom om. ‘Wat bonnetje?’

‘Van het zilver, dat bonnetje.’ antwoordde Sjiel kribbig.

‘Dat heb jij,’ zei Monnie en hij nam een slok van zijn verse glas bier. ‘Wanneer ga je het zilver ophalen?’

Sjiel pakte Monnie bij zijn schouder. ‘Ik ben net bij de bank geweest gek. Er is geen …’

Monnie trok naar achteren. ‘Laat me los!’ Hij probeerde op staan. ‘Je moet me niet pakken. Waar is dat zilver?’

Sjiel stond ook op. ‘Rustig jongen, komt goed.’

Monnie werd rood en verstijfde. ‘Waar is dat zilver!’ schreeuwde hij, ‘jij moet dat aan mij geven. Geen grappen goddomme.’ Hij deinsde achteruit en duwde een barkruk om.

‘Rustig jongen,’ probeerde Sjiel nog eens, ‘ik zeg je, de bank had het niet.’

‘Wie niet?’

‘De bank niet,’ zei Sjiel, ‘de kluis was leeg.’ Hij liet het verfrommelde bonnetje aan Monnie zien. Deze pakte het vast en bekeek het aandachtig. Toen liet hij het uit zijn vingers vallen en keek indringend naar Sjiel.

‘Waar is het goddomme dan wel?’

 

Sjiel stond weer op straat. Monnie kon dood vallen. Nu was het opeens zijn probleem dat het zilver kwijt was. Terwijl die lamlap zich vol stond te tanken in Het Hert, mocht hij zijn geklooi oplossen. Sjiel schopte door het stof in de goot. Wat kon hij doen? De schuttersfeesten waren morgen. Als hij dan niet met het zilver op de proppen kwam … Hij probeerde er verder niet over na te denken. Hij moest een list verzinnen. Het beste was om naar huis te gaan.

Op weg naar de Mijnweg kwam Sjiel langs de buurtwinkel. Hoewel vastelaovend nog maanden weg was, hing de etalage altijd vol met carnavalsspullen. Sjiel wierp een terloopse blik op de uitdossingen, toen zijn oog viel op iets anders. In de hoek van de etalage hing een grote ketting met zilveren plaatjes. Sjiel zag direct wat het was. Een koningszilver. Hij ging de winkel binnen.

Even later liep Sjiel met een gevulde plastic zak naar huis.

 

‘Dank u zoveel, jong,’ antwoordde de voorzitter met zorgvuldig uitgesproken woorden, terwijl hij licht boog. Hij liet zich het zilver overhandigen en knikte nogmaals naar Sjiel. ‘Kijk vrienden, het zilver is er.’ De leden van het bestuur schaarden zich rond de voorzitter. ‘Het is er,’ mompelden ze. De secretaris maakte zich uit de groep los en kwam naar Sjiel toe. ‘Wij zijn u de grootste dank verschuldigd voor het veilig hierheen brengen van het koningszilver,’ zei hij nadrukkelijk articulerend. ‘Jazeker,’ voegde een andere man eraan toe, ‘wij kunnen niet genoeg benadrukken hoe dankbaar wij zijn. Elk jaar is het weer een heikele onderneming om het kostbare kleinood veilig in ons midden te krijgen.’

Sjiel werd steeds ongemakkelijker. Waarom was het die mannen niet duidelijk dat dit niet het echte zilver was? Misschien was het beter om niets te zeggen. Hij keek over zijn schouder en zag Monnie breeduit grijnzend in de mensenmassa achter zich. Waarom was die oetlul zo vrolijk?

‘We zouden u moeten belonen,’ sprak de voorzitter met geknepen stem.

‘Een beloning!’ vielen de anderen hem bij. Een enkeling probeerde zijn lachen in te houden tegen de rug van zijn hand.

‘Heren …’ begon Sjiel, ‘ik.’

‘Geen gemaar,’ bracht de voorzitter er tegenin. Hij pakte het koningszilver en hing het om de nek van Sjiel. ‘Jij bent bij voorbaat onze koning,’ zei de man plechtig en knielde met gebogen hoofd voor Sjiel neer.

Toen hielden de mannen het niet meer. ‘Niet afdoen voor vastelaovond hoor,’ brulde de secretaris en toen was het gebulder niet van de lucht. Sjiel keek om zich heen en zag dat ook Monnie en de anderen elkaar bulderend op de rug sloegen. Er stond hem maar een ding te doen. Hij greep het zilver stevig vast en zette het schaapachtig op een lachen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: