Ware liefde (MW)
3 oktober 2012 Plaats een reactie
Het is verdomd koud. Ik trek mijn kraag omhoog, maar heb eigenlijk te weinig aan. Ik voel in mijn zakken; een paperclip en een paar muntjes. Ik kan maar beter ergens koffie gaan drinken. Aan het einde van de straat zit een goedkope zaak. Onder de brug zit een muzikant, of beter gezegd, een man zonder benen met een gitaar. Hij zingt ontzettend hard een liedje wat me niet bekend voorkomt;
‘OW WO HOE WO, WARE LIEFDUUUUHHH.’
Ondanks de kou blijf ik op een afstandje staan kijken naar de man. Hij zingt ontzettend vals, maar het lijkt hem weinig te kunnen schelen. Hij heeft zijn ogen dicht en wiegt langzaam met zijn hoofd heen en weer;
‘OEWH WHA WHA BEEEEEBIEIEIE, WARE LIEFDUUH VOOR JOU EN MAAI.’
De gitaar van de man heeft maar twee snaren. Hij slaat vooral op het instrument. Het lijkt er sterk op dat hij het liedje ter plekke zit te verzinnen.
‘HET ZAADJE IN MIJN HA-HA-HART. DE BRANDWEERMAN KOMT VANNAAAACHT.’
Wat een ontzettende mafkees. Ik loop door. Als ik de man passeer doe ik mijn best om hem niet aan te kijken. Ik haat straatmuzikanten. Elke keer voel ik me verplicht een muntje in zo’n smoezelige hoed, of soms niets meer dan op een vuil kleedje, te werpen. En nu heeft die man nog geen benen ook. Ik zet de pas erin. Ik zou ondertussen bijna vergeten dat ik het koud had. Aan het einde van de straat loop ik rillend de koffiezaak binnen, bestel een koffie en ga achterin de zaak zitten.
Ik schrik op van het rinkelen van de deur. De man zonder benen komt binnen. Hij loopt op zijn armen en heeft zijn gitaar hoog op zijn rug gebonden. De barman begroet hem joviaal en zet een koffie voor hem neer op een laag tafeltje bij de bar.
‘Heb je het niet koud?’ vraagt de barman.
‘Het valt mee,’ de beenloze man houdt beide handen om het koffiekopje en blaast de damp in zijn gezicht. Hij draagt wollen handschoenen met afgeknipte vingers, ‘als ik maar hard genoeg door blijf zingen, houd ik het wel warm.’
‘Wat zing je?’ vraagt de barman geïnteresseerd.
‘Geen idee,’ zegt de beenloze man onverschillig, ‘maakt ook niet uit. Warm is warm.’
De barman knikt begripvol en schenkt nog een koffie in. ‘Deze is van mij.’
De muzikant draait zich op zijn stompen om en kijkt de zaak rond. Hij vangt mijn blik en maakt een korte groet door met twee vingers tegen zijn slaap te tikken. Hij knipoogt. ‘De brandweerman komt ook voor jou maat,’ zegt hij en lacht hard. Voor ik iets kan antwoorden heeft hij zijn koffie op. Hij bedankt de barman en wiebelt behendig de zaak uit. Ik sta op. ‘Tot ziens hè,’ mompel ik tegen de barman. Hij negeert me en gaat rustig door met kopjes afwassen. Een eindje verderop zie ik de muzikant weer plaatsnemen op zijn plekje onder de brug. Hij pakt zijn gitaar van zijn rug en begint direct op volle kracht verder te zingen.
‘WA-HA-HA WALVIS OP DE RADIO. OW HO HO’
Ik voel weer in mijn zakken. Ik kan toch niet met een paperclip aankomen? Ik kijk naar de man onder de brug. Met een rotgevoel loop ik de verkeerde kant op. Achter mij hoor ik het gezang van de man wegsterven.
‘WA-HA-HA-HARMTE IN JE HART.’