Het vertrek van Willem (MW)


Bij het opstaan kon Willem zich verheugen op het moment dat hij naar zijn werk ging, zodat hij tenminste verlost was van het chagrijn van zijn huisgenoten. Op zijn werk kon hij zich verheugen op de lunch, zodat hij een half uur onbezorgd buiten kon wandelen en aan niets hoefde te denken. En later in de middag kon hij zich weer verheugen op het thuiskomen, waar hij een koude pils uit de koelkast zou trekken om daarmee in de bank neer te ploffen. En na het smakeloze avondeten en het geworstel met het in bed leggen van de kinderen, verlangde hij al naar zijn eigen bed waar hij dromend alles kon vergeten. En tussen het verheugen in zat pure wanhoop en te veel tijd waarin iedereen een beroep op hem kon doen, maar hij op niemand. Tijd waarin de tijd zelf vertraagde zodat zijn frustratie vrij kon woekeren. Tijd die achteraf niet meer bestond omdat er niets was voorgevallen dat het onthouden waard was. Willem vroeg zich regelmatig af wanneer dit op zou houden, maar hij wist het antwoord al. Het zou nooit ophouden. Zijn leven zou zich op dezelfde manier blijven voortzeulen, tenzij hij een daad zou stellen.
En een daad stellen was wat Willem ten langen leste deed. Hij verliet zijn vrouw en zag zijn kinderen nooit meer. Hij betrok een klein appartement in een andere stad ver weg en besloot zijn geld te verdienen met wat maar op zijn pad kwam. De ene dag sjouwde hij bouwafval op een stortplaats, de andere dag hielp hij met het op orde brengen van de administratie van een verzekeringskantoor en weer een andere dag snoeide hij wilgen langs het natuurpad buiten de stad. Willem liet zijn baard groeien en ging roken. Zijn kleren waste hij zelden en zijn haar kamde hij niet. Zijn gezicht begon groeven te krijgen, maar werd vooral gesierd door een nooit aflatende glimlach. Hij luisterde naar de mensen en hun verhalen: droevige verhalen, verhalen die leken op zijn eigen verhaal en verhalen die daar niets mee te maken hadden. Mensen vroegen hem dingen, gaven hem spullen, gaven hem raad en verweten hem niets.
Op een dag zat Willem langs de kant van de weg te roken en met zijn tenen door het zand te wiebelen toen de vrouw die ooit zijn vrouw was geweest hem recht in de ogen keek.
‘We hebben nooit meer wat van je gehoord,’ zei ze vlak en toonloos.
Willem keek haar aan en trok een wolk sigarettenrook zijn longen in. Met de uitgeblazen damp antwoordde hij: ‘voor mijn vertrek hoorde je ook nooit wat van mij.’
Zijn vrouw zuchtte en liet haar schouders hangen. Haar versleten tas gleed op de grond. ‘De kinderen missen je,’ zei ze terwijl ze haar tas opraapte.
‘Zij weten niet wie ik ben,’ zei Willem, ‘dus hoe kunnen zij mij missen?’
‘Ik heb je ook gemist,’ zei de vrouw.
‘Jij hebt me nooit nodig gehad,’ zei Willem. Hij drukte zijn sigaret uit in het zand en sloeg zijn armen om zijn knieën, ‘dus wat mis je eigenlijk?’
Ze begon te huilen. ‘Kun je niet gewoon bij ons terugkomen?’ vroeg ze nog altijd vlak en toonloos.
Willem keek naar haar hoofd. Naar haar uitstaande oren en haar vlassige haar. Haar dunne spitse neus en haar ijle lippen. Het enige wat mooi en vol aan haar was, was haar kin. Hij voelde een golf van wanhoop en verlangen in zich opkomen. Hij stond op en sloeg de vrouw in haar gezicht. Ze viel in het zand en jammerde.
‘Jij,’ begon Willem, maar hij maakte zijn zin niet af. Hij draaide zich om en ging naar huis.
Willem was voor de derde dag in rij wilgen aan het snoeien. Hij vond dat het mooi weer was. Een zware grijze lucht en dreigende motregen. Hij genoot van een sigaret, maar toch knaagde er iets aan hem. De ontmoeting met de vrouw die ooit zijn vrouw was liet hem niet los. Willem had nooit het gevoel gehad dat hij haar iets te bieden had. Of zij hem. ¬¬Willem verheugde zich om thuis te zijn. Hij schrok. Het gevoel van verheugen was zo vertrouwd en hij realiseerde zich dat hij dit gevoel al jaren niet meer had gehad. Angstig snoeide Willem door en probeerde te luisteren naar de gesprekken van zijn maten.
Toen Willem thuis zat was het verheugen gegroeid tot een onbeheersbaar verlangen. Willem kon niet achterhalen waarnaar hij verlangde. En daar was ook de wanhoop weer. Hij stond op en beende door zijn kamer. De telefoon ging. Willem nam op.
‘Kom dan terug?’ zei ze.
‘Waarom ben je gekomen,’ vroeg Willem.
‘Ik wil dat je terugkomt,’ zei de vrouw vlak, ‘dat is alles.’
‘En dan,’ vroeg Willem.
Het was stil aan de andere kant van de lijn. Willem kon haar zacht horen ademen. Op de achtergrond hoorde hij het geluid van een televisie. ‘Dan niets,’ zei ze zacht.
Willem hing op. Hij was doodsbang.
Willem bleef thuis en liep hooguit een paar meter de straat uit om nieuwe sigaretten te halen. Deze smaakten hem overigens niet meer, maar hij bleef ze roken. De telefoon ging niet meer. Willem zat in zijn stoel en probeerde na te denken. Hij wreef met zijn handen door zijn jeukende baard en dacht. Maar hoe hard hij dit ook deed, echte gedachten had hij niet. De enige aanwijsbare gevoelens waren verheugen en wanhoop. Als twee oude bekenden hadden zij het zich gemakkelijk gemaakt in zijn gedachten. Willem beet op zijn nagel en keek naar de telefoon. Hij pakte de hoorn op en drukte op ‘bel terug’. De telefoon ging lang over. Dan een vrouwenstem.
‘Ja?’
‘Ik kom terug,’ zei Willem en hij legde de hoorn weer neer.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: