Wij hebben nog gloeilampen (PD)


Zondag.

Ik knipte de leeslamp aan en moeders lege stoel baadde in het licht.
‘Je kunt toch zelf wel bedenken dat die 40 watt gewoon te veel is. Kijk nou,’ zei ze.
Ik zei dat de man van de winkel mij had gezegd dat het zo beter licht zou geven met dit peertje.
‘Kun je ze niet ruilen?’ vroeg ze.
‘Waarom moet je per se gloeilampen? Er zijn tegenwoordig heel goede spaarlampen te koop,’ zei ik.
‘Dat is ander licht. Ik hou niet van dat nieuwe. Te sfeerloos.’ Ze deed haar armen over elkaar.‘Maar dit vind je ook al niet goed,’ zei ik.
Zwijgend keken we naar de lege stoel. Het lijdend voorwerp van onze discussie, dat zelf desondanks nergens last van had.
‘Daarom had je die van 25 watt moeten halen,’ zei ze. Ze keek mij aan met haar donkere pitogen, die zo werden als ze verontwaardigd was over iets.
‘Waarom haal je ze niet zelf?’ zei ik stoer. Haar pitogen bleven fel, maar haar mond en kin hingen nu ook iets meer dan ze normaal deden. Verontwaardigd én teleurgesteld, wist ik. Verdomme, ik had gewoon minder felle moeten nemen. Ik mopperde wat, maar gaf schoorvoetend toe. Ik bood aan dat ik van de week nog wel langs zou gaan bij de lampenzaak. Maar alleen als ik tijd had, benadrukte ik.
‘Kom op zeg,’ zei ze. ‘Kun je voor je moeder niet één keer wat harder lopen. Wat heb ik voor jou vroeger niet stante pede gedaan.’
Ze chanteerde mij, maar ik zei het niet hardop. Al die moeite en nog geen bedankje kon eraf. Aankomende vrijdag had ik misschien tijd om nieuwe gloeilampen te halen.

Gisteren.

Ik moest linksaf de Paul Krugerstraat in en doorfietsen tot aan het Bothaplein. De zaak lag volgens moeder aan de rechterkant van het plein. Ik had tegen haar gezegd dat ik eerst moest zien of het nog bestond. Moeder leefde steeds vaker twintig jaar of verder terug in het verleden. Ze kreeg gelijk toen ik het plein op fietste. Witjes Lampen en Armaturen bestond nog.
Ik stapte af voor de winkel en zette mijn fiets tegen een boom. Ik bekeek de etalage van de zaak. ‘Wij hebben nog gloeilampen’ stond er over de volle breedte van de etalageruit. De tekst bestond uit vetzwarte hoofdletters. Elke letter geprint op een los vel, aan de binnenkant tegen de ruit geplakt. Ik vond het een verontrustende boodschap. Alsof de rest van de wereld helemaal gek was geworden. Dat dit een veilige haven was, waar je iets kon bemachtigen wat door die anderen zo nodig in de ban was gedaan. Een lokroep voor dwalers.
Toen ik de deur van de winkel opende, ging er een droge, monotone zoemer af. Ik stapte binnen in een woud van lampenkappen, armaturen en spiegels waarin de grote hoeveelheid ontstoken lampen nog eens werd verveelvoudigd. Er stonden veel Tiffany lampen. Gezien de buurt waar de winkel lag, vermoedde ik dat het klonen van hun duurdere originelen waren. Door de verlichte wanorde heen werd ik begroet door iemand. Ik groette terug, maar kon niet direct ontdekken tegen wie ik het zei en waar de groet vandaan kwam. Ik liep wat door de winkel en zag ten slotte een vrij lange man achter een toonbank staan. Hij droeg een spierwit overhemd met een jagersgroene spencer en een verwassen rode corduroy broek. Als mijn moeder vooraf had beschreven hoe de man er uit zou zien, had ik het waarschijnlijk niet geloofd. Het stoorde mij. Ik ging op de man af.
‘Verkoopt u nog gloeilampen?’ vroeg ik.
‘Jazeker, meneer,’ zei hij. Opgewekt.
‘Wat heeft u nog op voorraad?’
‘Als u een moment heeft. Ik kijk even.’ Hij kwam achter de toonbank vandaan en liep, voor een lange man zijn doen, met te korte passen naar de andere kant van de zaak. Daar verdween hij door een vliegengordijn van glimmende kraaltjes een donkere ruimte in. Na een paar tellen kwam hij weer tevoorschijn met een schoenendoos. Ik had er meer van verwacht.
‘Hoeveel watt heeft u nodig?’ vroeg hij. Hij was nog met zijn te korte passen onderweg naar de toonbank.
‘Ik denk dat 25 watt wel voldoende is. Kleine fitting,’ zei ik.
Hij knikte en zette de doos op de toonbank.
‘Ik heb hier nog wat peertjes van 25. Waar is het voor?’
‘Mijn moeder heeft mij op pad gestuurd. Het is voor haar om bij te lezen.’
De man glimlacht eerst, maar fronste daarna.
‘Misschien is 40 toch beter. Deze van 25 verspreiden veel minder licht, vooral onder een lampenkap.’
Ik zei dat hij vast gelijk had en dat hij de kenner was van ons twee.
‘Is één lamp voldoende?’
‘Doe er maar twee. Eentje reserve is wel handig,’ zei ik.
Hij haalde twee kleine doosjes uit de schoenendoos. Hij vroeg of ik ze in een tasje wilde. Dat maakte niet uit, zei ik. Hij pakte een tasje om ze in te stoppen.
‘Loopt de zaak een beetje?’ vroeg ik botweg.
‘Goed, goed. Ik heb een paar trouwe klanten. Daar moet ik het van hebben. Als ze maar blijven komen.’ Hij frunnikte wat met zijn handen aan de handgrepen van het tasje.
‘Maar die gloeilampen,’ ik knikte naar de schoenendoos. ‘Is dat alles? Gaat er wel snel doorheen zeker, nu ze die dingen niet meer maken.’
‘Dit en nog wat dozen achter. Maar ik hou de gewone prijs aan hoor. Het moet niet gekker worden.

De week daarop.

Toen ik weer op de fiets bij Witjes aan kwam was het midden op de dag en was het donker in de zaak. Ik zette mijn fiets tegen een boom en liep naar de etalage. Ik bracht mijn gezicht zover naar voren tot het oppervlak van de ruit het puntje van mijn neus indrukte. Met mijn handen schermde ik mijn ogen af voor het buitenlicht. De lampen binnen waren gedoofde schimmen, verder zag ik niets. Ik stapte achteruit en keek naar de vellen met letters in de etalage. Wij hebben nog gloeilampen. Links van de zaak zat een halal slager. Ik liep er naar binnen.
De slager achter de toonbank knikte even en keek weer op naar een televisiescherm dat schuin tegenover hem hoog aan de muur hing. Ik keek ook op naar het scherm. Het was een comedy met een lachband voor bij de grappen. De televisie stond hard, maar ik verstond niet wat ze zeiden. De slager lachte niet om de grappen.
‘Hoe zit dat met die lampenwinkel hiernaast?’ Vroeg ik.
‘Dicht,’ zei de slager. Hij haalde zijn schouders op en schonk mij verder geen aandacht.
‘Lekker dan,’ zei ik en liep naar buiten.
Ik deed mijn fiets van het slot en keek nog een keer naar de zaak en de eerste verdieping erboven. Daar was het ook donker. Bij het vensterraam boven de winkeldeur hing een spionnetje.
Een man met een tekkel liep mij voorbij.
‘Zoek je Witjes? Die is foetsie,’ zei hij, net toen hij op de hoogte van de slager was. ‘Er blijft hier niets van ons over. Ze maken alles kapot,’ Ik hoorde de lachband.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: