Nieuwe baan (LL)


De meeste reizigers stapten zoals altijd uit in G. Mijn tas hoefde ik daarna niet langer op mijn knieën te houden, dus zette ik hem op de stoel naast mij, ook al was het nog maar vijf minuten. Tegenover mij zat een vrouw die hetzelfde deed, de coupé was verder leeg.

Hoewel ik al een dik uur tegenover haar had gezeten, viel de vrouw me nu pas echt op. Haar gezicht was smal, haar voorhoofd hoog. Haar haar was lang en sluik en het had een onbestemde kleur. Ze zat ontspannen, benen over elkaar, terwijl ze haar wakkere blik ze om de zoveel tijd van raam naar gangpad wendde.

Buiten was het nog niet donker. Dat voelde nog een beetje vreemd omdat  de zomertijd pas was ingegaan. Thuiskomen in het licht deed me goed, ook al was het redelijk koud. Toen de trein vaart begon te minderen, besloot ik zoals ik dat iedere avond deed, op zoek te gaan naar een andere baan. Op de fiets naar het werk leek me, hoe stom ook, helemaal het einde.

Toen de conducteur via de luidspreker aankondigde dat we de volgende stop naderden, maakte de vrouw tegenover mij geen aanstalten op te staan. Wellicht ging ze nog door naar het laatste station van het traject. Ik vouwde mijn knieën netjes schuin opdat ik die van haar niet zou raken en draaide me half om. De vrouw tegenover mij schraapte haar keel toen ik mijn hand strekte naar het haakje, om mijn jas daarvan af te halen.

‘Laat me niet alleen.’

De kraakheldere stem sneed dwars door het monotone geruis van de trein heen. Alsof ik ergens op betrapt was, liet ik mijn arm zakken en ging weer recht zitten. De vrouw keek me vriendelijk aan, haar hand zat stevig en dwingend om mijn knie gesloten.

Even dacht ik dat ik haar misschien verkeerd had verstaan. Had ik dat? Had ze überhaupt wel iets gezegd? Ik zag in een ooghoek dat er uit de prullenbak onder het tafeltje een halve bananenschil hing. Kon ik haar negeren?  Gewoon opstaan en de coupé uit vluchten?

‘Alsjeblieft,’ de trein stond met een klein schokje stil, ‘laat me niet alleen.’

Het was alsof ik dwars door haar heen keek, die luttele seconden. Haar gezicht was glad, geen frons, geen rimpels. Neutraal, maar niet levenloos. De greep om mijn knie was krachtig, maar niet agressief. Ik voelde de warmte van haar hand door mijn spijkerbroek heen. Ik vond dat ergens aangenaam en schaamde me daarvoor.

De vrouw trok haar hand pas weer terug, toen we het sluiten van de deuren hoorden. Alsof er niets gebeurd was, sloeg ze haar benen over elkaar en wende ze haar hoofd af, maar ik voelde aan alles dat ze mij in de gaten hield, dat ze iedere beweging registreerde.

Dit was raar. Ja. Ik besloot dat dit raar was. Wat moest die vrouw in hemelsnaam van mij en wat deed ik hier in godsnaam nog. Was ze eenzaam? Gescheiden? Misschien was ze wel gek. Weggelopen uit een gesticht, ontsnapt uit een TBS-kliniek. Waarom mocht ik haar niet alleen laten? Ik zag haar blik kort naar een punt achter mij flitsen, vlak voordat ik de deuren van de coupé hoorde opengaan. Ze had dus een handlanger. De zware voetstappen overtuigden mij er voor een moment van, dat ik die avond hoe dan ook dood zou gaan.

‘Goedenavond dames, uw vervoersbewijs alstublieft.’ De conducteur bulderde over het in volume toegenomen geruis heen. Ik liet mijn adem ontsnappen en voelde me voor de tweede keer in korte tijd betrapt.

De vrouw tegenover mij had het kaartje al in haar hand toen ik mijn tas openritste. Ik voelde me ongemakkelijk en graaide tussen de spullen totdat ik eindelijk mijn portemonnee te pakken had. De conducteur verplaatste zijn gewicht van het ene been op het andere en ik dacht dat ik hem hoorde zuchten. De trein minderde vaart, onhandig zocht ik tussen de bonnetjes en de passen. Ik voelde de trein onder mij van spoor wisselen toen ik het juiste gele papiertje uiteindelijk vond. Opgelucht overhandigde ik het kaartje aan de conducteur die zichtbaar haast had. Hij knipte zonder te kijken en liep door. De vrouw keek me aan, haar ogen stonden opnieuw verbazingwekkend vriendelijk. Ze stond op, zonder het oogcontact te verbreken.
‘Je laat me niet alleen, toch?’ Ze draaide zich om en liep met korte, gedistingeerde passen door het gangpad richting de glazen klapdeur. Verbluft, versuft was ik en een eigenaardige nieuwsgierigheid overmande mij. Wist ik zeker dat ik het niet was, die gek begon te worden?

Ik volgde haar de trein uit en bleef zo’n vijf passen achter haar. Niemand zou kunnen vermoeden dat wij op een vreemdsoortige manier bij elkaar hoorden. Het station van de stad D. had twee perrons, met elkaar verbonden door een smalle tunnel. Zo dicht als de vrouw in de trein op mij had gezeten, zo snel leek ze nu van mij weg te willen lopen. Ze denderde de trappen af de tunnel in, ik versnelde, als een omgekeerde Orpheus en Eurydice, al leek het mij aannemelijker dat zij mij naar de Hades wilde voeren dan mij eruit zou willen halen.

We liepen het station uit in de laatste frisse zonnestralen van de dag. Het was drukker op het stationsplein dan beneden in de tunnel en ik was er nog. Waarom wist ik zelf ook niet. De absurditeit van de situatie drong ineens tot mij door en met een plotse vastberadenheid waarmee ik mezelf verraste was ik niet van plan ook nog maar één stap te zetten.

De vrouw deed nog twee passen en draaide zich toen met een ruk om. Ik besefte dat ze simpelweg op het getik van mijn houten zolen gelet had. Eurydice liep op blote voeten. Zo stonden we een poosje tegenover elkaar. Ik wist niet waarom en het kwam eigenlijk ook onverwacht, maar ik raakte in paniek. Alsof ik nog steeds onder priemend toezien van de conducteur mijn kaartje aan het zoeken was. Alsof ik moest toegeven dat ik geen geldig kaartje bij me had. Ik voelde mijn borstkas sneller op en neer bewegen en mijn handen plakkerig worden. Weke knieën ook, ik kon haar blik niet meer verdragen en keek weg. Wat was er mis met me, waarom draaide ik me niet om? Waarom was ik blijven zitten?

‘Ik laat je niet alleen.’

Ik voelde alle wervels in mijn ruggengraat.

Had ze dat nu echt gezegd? En had er nou medelijden in haar stem geklonken? Was dit dan de ontknoping van deze idiotie, dat plots ik diegene was die, wacht, nee.

Ze zette een stap vooruit en ik in een reflex eentje naar achteren. Misschien was dit dan het moment dat ze me iets aan ging doen. Ze haalde adem.

‘Echt,’ op een toon alsof ze me de weg vroeg, ‘ik laat je niet alleen.’

Mijn moeder had mij vroeger dikwijls gezegd dat ik te naïef en zachtaardig was voor deze wereld.

‘Mevrouw,’ zei ik, mijn stem klonk raar, ‘ik ga nú naar huis.’

Dat had wanhopiger geklonken dan ik het bedoeld had.

‘Dat is goed,’ zei ze met een kort knikje.

Ik besefte dat het nu het moment was om in actie te komen. Ik draaide me om en zette de eerste stap, verbluft dat ik er zo makkelijk vanaf kwam.

‘Ik laat je niet alleen, niet bang zijn.’ Ze riep het me na. Ik zette het op een lopen, terug de trappen af, terug de Hades in. Op het perron keek ik pas om. De vrouw was verdwenen.

Opgelucht nam ik plaats in de trein terug, ik gooide mijn tas op de stoel naast me, maar bleef alert totdat de trein vertrok, toen zakte ik onderuit. Ik wilde alleen nog maar naar huis. Ik sloot mijn ogen en voelde hoe de trein steeds sneller ging.

‘Goedenavond mevrouw, uw vervoersbewijs alstublieft.’ Het was dezelfde conducteur als op de heenweg, maar hij herkende me niet. Ik had mijn tas al opengeritst toen ik het besefte. Ik voelde dat ik rood werd, de conducteur keek streng op mij neer. Ik overhandigde het kaartje dat hij dit keer wel grondig bestudeerde. Ik probeerde het nog:

‘Maar, het is niet mijn schuld, ik…’ Datzelfde betrapte gevoel, de derde keer godverdomme.

‘En wiens schuld is het dan wel mevrouw?’

Ik haalde twijfelend mijn schouders op. Alsof hij me ooit zou geloven. Ik geloofde het zelf al nauwelijks meer. Ik beet op mijn lippen terwijl de conducteur de bon uitschreef en voelde tot in het diepste van mijn merg dat de beslissing vastlag, dat ik hoe dan ook zou gaan zoeken en dat die nieuwe baan er zou komen, want ik ging nooit, van z’n lang-zal-ze-leven niet meer met de trein.

2 Responses to Nieuwe baan (LL)

  1. Anoniem says:

    Erg leuk geschreven. De moraal van het verhaal komt niet sterk naar voren. Wat beseft ze als ze haar tas openritst? En wat heeft het ‘laat me niet alleen’ ermee te maken?

  2. Bedankt voor je reactie, leuk! Tijdens het openritsen van de tas beseft de ik-persoon dat ze geen kaartje bij zich heeft, het ‘laat me niet alleen’ heeft daar in principe dus niets mee te maken. En de moraal is misschien niet duidelijk of aan de lezer overgelaten, maar is dat erg?

Geef een reactie op Anoniem Reactie annuleren